Vorig jaar, toen Sterre in groep 5 zat, waren Vriendenboekjes een rage. Sterre had er al zo vaak een meegekregen van een klasgenoot, dat ik haar antwoorden op vragen als ‘Wat is jouw lievelingseten, -film en -boek?’ bijna blind kon invullen.
Eén vraag, meestal de laatste, was minder gemakkelijk. ‘Wat is jouw grootste wens?’, zo luidde deze. Andere kinderen gaven materiële antwoorden, zoals ‘Alles van Lego Star Wars krijgen’. Of ik las lieve wensen zoals ‘Dat jij altijd mijn vriendin blijft.’ Sterre typte keer op keer: ‘Lopen’.
Toen die laatste vraag opnieuw voorbij kwam, hield ik dan ook even mijn adem in. De ‘loopwens’ is altijd weer confronterend. Toevallig waren we buiten, dus Sterre zat niet achter haar spraakcomputer. Wij communiceren dan met een letterkaart: ik heb het alfabet in 5 rijen verdeeld en vraag Sterre of de eerste letter van het woord dat ze wil zeggen in rij 1, 2, 3, 4 of 5 staat. Sterre knikt ‘ja’ bij de juiste rij, ik noem de letters uit die rij op en Sterre knikt weer ‘ja’ bij de juiste letter, waarna we verdergaan met de volgende letter. De fysieke letterkaart hebben we allang niet meer nodig, die zit in onze hoofden; wij communiceren razendsnel op deze manier.
En ja hoor: Sterre gaf aan dat de eerste letter een ‘L’ was. Maar… de tweede bleek een ‘a’. De derde was ook een ‘a’, daarna een ‘t’ en toen een ‘spatie’. Verbaasd liet ik haar verder spellen. Haar grootste wens bleek deze keer: ‘Laat opblijven’. Ik barstte in lachen uit. “Nou, dát kunnen we regelen!” beloofde ik Sterre. Sinds die keer mag ze op zaterdagen een halfuur later naar bed.