“Er was eens een heks
en zij deed toch veel geks”,
zo zeiden de mensen vol spot.
“Zij leefde niet in een huis,
maar in de natuur,
niet eens in een grot of een schuur.
Tussen muren van modder
en meubels van gras,
geen kelder, geen zolder,
geen tuin of terras.
Een bezem vlakbij
en wat kruiden langszij,
haar boeken en ketels
in een keurige rij.
Met de seizoenen,
slechts een enkel paar schoenen,
uitgelachen door velen,
maar minstens zo blij.
En als iemand eens vroeg:
‘Zeg, heb jij zo écht genoeg?’
Dan zei deze heks
nog iets lang niet zo geks:
‘In mijn hart en hoofd
heb ik alles dichtbij.
De natuur geeft mij liefde,
maak je geen zorgen om mij.
En als ik iets mis,
weet ik dat het er ís.
Ik tover het daar
zonder mitsen of maar.
Ik red mezelf en jullie:
jullie hebben elkaar.'”